FIS - Pistenregels

Hoe je je correct gedraagt op de piste

  1. Rekening houden met piste gebruikers
    Elke piste gebruiker dient zich zodanig te gedragen dat hij anderen niet in gevaar brengt of schade toebrengt.
  2. Gecontroleerd bewegen
    Elke piste gebruiker dient zijn snelheid en techniek aan te passen aan zijn eigen capaciteiten, de conditie van de piste, de sneeuw- en weersomstandigheden en de drukte op de piste.
  3. Juiste afdaling (spoor) nemen
    Elke piste gebruiker die een andere piste gebruiker van achteren nadert dient zijn route zodanig aan te passen, dat de andere piste gebruikers niet in gevaar worden gebracht.
  4. Inhalen
    Inhalen mag van boven en beneden, van rechts en links, echter met voldoende afstand, zodat de ingehaalde piste gebruiker voldoende ruimte overblijft voor al zijn bewegingen.
  5. Begeven op de piste
    Elke piste gebruiker die zich opnieuw op de piste begeeft na een afdaling, de piste wil kruisen of na een stop, dient er zeker van te zijn dat hij andere piste gebruikers niet in gevaar brengt.
  6. Stoppen
    Elke piste gebruiker dient te vermijden, tenzij noodzakelijk op smalle afdalingen of onoverzichtelijke plaatsen stil te staan. Na een valpartij dient de piste zo snel mogelijk weer vrijgemaakt te worden.
  7. Berg beklimmen en afdalen van de piste
    Een klimmende piste gebruiker en een piste gebruiker die te voet de piste afdaalt dient aan de zijkant van de piste te blijven.
  8. Opvolging van waarschuwingsborden
    Elke piste gebruiker dient zich te houden aan de pistemarkeringen en waarschuwingsborden. De aanwijzingen van de pistedienst dienen eveneens opgevolgd te worden.
  9. Hulpverlening bij ongevallen
    Bij ongevallen is elke piste gebruiker verplicht hulp te verlenen.
  10. Legitimatie verplichting
    Elke piste gebruiker, getuige of betrokkene, verantwoordelijk of niet, dient bij een ongeval zijn persoonsgegevens bekend te maken.